Rossini – Petite messe solennelle


Evenementgegevens


‘Is dit heilige muziek, die ik heb gemaakt, of is het heiligschennis?’, vroeg Gioacchino Rossini (1792-1868) aan niemand minder dan God zelf toen hij in 1863 zijn Petite Messe Solennelle had voltooid. Een mis waar overigens weinig klein aan is, behalve de oorspronkelijke bezetting, die Rossini heeft omschreven als ‘twaalf zangers van drie geslachten – mannen, vrouwen en castraten’: acht voor het koor en vier solisten. En met zijn kenmerkende ironie vroeg hij of de Heer hem de associatie met de twaalf discipelen aan het avondmaal wilde vergeven. Maar, verzekerde Rossini, ‘bij mijn maaltijd zal geen Judas aanzitten en mijn zangers zullen correct en con amore Uw lof zingen’. Wie alleen Rossini’s teksten leest en niet zijn noten, zou inderdaad kunnen denken dat hij nogal luchtig omging met de religieuze bagage van de mis. De reguliere kerk kwam hij er sowieso niet mee binnen, want vrouwen mochten in die tijd nog niet in de katholieke eredienst zingen. Hij had het werk gecomponeerd in opdracht van een bevriende graaf voor de inwijding van diens privékapel in de Parijse voorstad Passy, waar Rossini zijn laatste jaren doorbracht. Daar ging het op 14 maart 1864 in première. Ironisch bedoeld of niet, Rossini hield een slag om de arm over zijn geschiktheid als componist van religieuze muziek. ‘Ik ben voor de Opera buffa geboren, dat weet U wel. Weinig kennis, een beetje hart, dat is alles’, zette hij in zijn bede aan God bij de slotmaten van het Agnus Dei. De mis is zowel feestelijk als sober, bij vlagen dramatisch, dan weer ingetogen. Hoezeer ook het opera-idioom herkenbaar is en het belcanto in de solopartijen nooit ver weg is, hij had met ‘oprechte liefde voor de religie’ aan deze compositie, zijn “oudedagszonde”, gewerkt, schreef hij aan zijn vakbroeder Franz Liszt.

Sopraan: Margreet Rietveld
Alt: Astrid Krause
Tenor: Christof Laceulle
Bas: Daniël Vecht

Ben Martin Weyand (piano)
Vincent van Amsterdam (accordeon)

Concertkoor Breda
o.l.v. Geert van den Dungen